2 Kings 15

1In het zeven en twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israël, werd koning Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda.
 Jeróbeam, Namelijk, des tweeden van dien naam, den zoon van Joas, boven, 2Ki 14:23.
,
 werd koning Te weten, om met volle macht als koning alleen te regeren. Anders was hij ook tevoren ettelijke jaren in enige regering geweest, of tenminste als koning gehouden. Zie boven, 2Ki 14:21.
,
 Azária, Anders genaamd Uzzia, onder, vs.13, 30; 2Ch 26:1.
2Hij was zestien jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia van Jeruzalem. 3En hij deed dat recht was in de ogen des Heeren, naar al wat zijn vader Amazia gedaan had.
 hij deed Te weten, zolang als de profeet Zacharia leefde; 2Ch 26:5.
4Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten. 5En de Heere plaagde den koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende het volk des lands.
 plaagde den koning, De oorzaak hiervan was, omdat hij door grote vermetelheid zich aantrok het ambt der priesters, gaande in den tempel om te roken, 2Ch 26:16.
,
 afgezonderd huis; Hebreeuws, een huis der vrijheid; dat is, in een huis dat vrij, of afgezonderd was van andere huizen en alleen stond, naar het voorschrift der wet, die God van de melaatsen gegeven had; Lev 13:46.
,
 het huis, Te weten, des konings; dat is, hij was als hofmeester, en had het opperste bevel over het gehele huis en hof des konings.
,
 richtende Dat is, regerende het gehele land, en opzicht hebbende over de bediening van het recht en de onderhouding van alle goede wetten. Vergelijk 2Ch 26:21.
6Het overige nu der geschiedenissen van Azaria, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 7En Azaria ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, in de stad Davids; en zijn zoon Jotham werd koning in zijn plaats.
 bij zijn vaderen, Dat is, wel in den akker, of het stuk velds, verordend tot der koningen begraving, maar wat bezijden af van hunne graven, om zijner melaatsheid wil, 2Ch 26:23.
8In het acht en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde Zacharia, de zoon van Jerobeam, over Israël te Samaria, zes maanden. 9En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren, gelijk als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 10En Sallum, de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem voor het volk, en doodde hem; en hij werd koning in zijn plaats.
 Sallum, Een der oversten.
,
 voor het volk, Dat is, in het openbaar; waaruit schijnt dat de daad van Sallum het volk niet mishaagde en dat Zacharia in den haat der gemeente was.
11Het overige nu der geschiedenissen van Zacharia, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 12Dit was het woord des Heeren, dat Hij gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen zonen van het vierde gelid op den troon van Israël zitten; en het is alzo geschied.
 U zullen zonen Zie boven, 2Ki 10:30, en de aantekening daarop.
13Sallum, de zoon van Jabes, werd koning, in het negen en dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij regeerde een volle maand te Samaria.
 Uzzia, Mat 1:9, genaamd Ozias. Anders, boven, 2Ki 14:21, en in vs.1, 6,7,8, Azaria.
,
 een volle maand Hebreeuws, een maand der dagen; dat is, ene maand tijds, een volle en gehele maand, hebbende al haar dagen. Alzo Gen 29:14. Zie de aantekening.
14Want Menahem, de zoon van Gadi, toog op van Thirza, en kwam te Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te Samaria, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats.
 Thirza, Zie 1Ki 14:17.
15Het overige nu der geschiedenissen van Sallum, en zijn verbintenis, die hij maakte, ziet, die zijn geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 16Toen sloeg Menahem Tifsah, met allen, die daarin waren, ook haar landpalen van Thirza af; omdat men niet voor hem had opengedaan, zo sloeg hij hen; al haar bevruchte vrouwen hieuw hij in stukken.
 Tifsah, Zie van deze stad 1Ki 4:24.
,
 had opengedaan, Te weten, de poorten der stad, als hij op de reis was om Sallum te overvallen.
17In het negen en dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem, de zoon van Gadi, koning over Israël, en regeerde tien jaren te Samaria.
 en regeerde Van dit ingevoegde, zie boven, 2Ki 13:1. Alzo onder, vs.23, 27.
18En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren; hij week al zijn dagen niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 19Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers, opdat zijn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk in zijn hand te sterken.
 Pul, Genoemd in de historiën, naar sommiger mening, Phulbelochus.
,
 duizend talenten Zie van het gewicht eens talents Exo 25:39.
,
 opdat zijn hand Dat is, om met deze som den vrede van de Assyriërs te kopen en zich in zijn koninkrijk te verzekeren.
20Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elk man vijftig zilveren sikkels; alzo keerde de koning van Assyrië weder, en bleef daar niet in het land.
 voor elk man Dat is, om aanelken Assyrischen soldaat [zo enigen menen] zoveel te tellen. Zie van het gewicht des zilveren sikkels, Gen 23:15. Anderen vertalen, van elk man; verstaande dit niet van de Assyriërs, die het geld ontvingen, maar van de geweldigen der Israëlieten, die het betalen moesten.
21Het overige nu der geschiedenissen van Menahem, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël? 22Daarna ontsliep Menahem met zijn vaderen; en zijn zoon Pekahia werd koning in zijn plaats. 23In het vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia, de zoon van Menahem, koning over Israël, en regeerde twee jaren te Samaria. 24En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 25En Pekah, de zoon van Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem, en sloeg hem te Samaria, in het paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, en met hem vijftig mannen van de kinderen der Gileadieten; alzo doodde hij hem, en werd koning in zijn plaats.
 Argob Die hem vergezelschapten, om zijn verraad te helpen uitvoeren; daartoe dienden ook de Gileadieten hier vermeld.
,
 Arje, Het Hebreeuwse woord betekent die leeuw, gelijk het ook van sommigen zo overgezet wordt, menende dat een zeker persoon alzo is toegenaamd geweest.
26Het overige nu der geschiedenissen van Pekahia, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 27In het twee en vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah, de zoon van Remalia, koning over Israël, en regeerde twintig jaren te Samaria. 28En hij deed dat kwaad was in de ogen des Heeren; hij week niet af van de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israël zondigen deed. 29In de dagen van Pekah, den koning van Israël, kwam Tiglath-pilezer, de koning van Assyrië, en nam Ijon in, en Abel-beth-maacha, en Janoah, en Kedes, en Hazor, en Gilead, en Galilea, het ganse land van Nafthali; en hij voerde hen weg naar Assyrië.
 Tiglath-pilézer, Ook genaamd Tillgat-Pilneser, 2Ch 28:20, in de wereldse historiën Phulaser, de zoon van Phulbelochus; van denwelken, zie boven, vs.19.
,
 Ijon in, Zie van deze stad en de naastvolgende 1Ki 15:20.
,
 Janóah, Een stad, gelegen in de oostpale van den stam van Efraïm bij de Jordaan. Zie van deze Jos 16:6.
,
 Kedes, Zie van deze stad Jdg 4:6.
,
 Hazor, Eertijds een vermaarde koninklijke hoofdstad, Jos 11:10, daarna den stam van Nafthali ten erfdeel gevallen, Jos 19:36.
,
 Gilead, Zie Gen 31:21.
,
 Galiléa, Zie 1Ki 9:11.
,
 voerde hen Namelijk, de inwoners der voorgenoemde landen en steden.
30En Hosea, de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg hem, en doodde hem, en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia.
 in het twintigste jaar Dat is, na twintig jaren van het begin der regering van Jotham; hetwelk is geweest het vierde jaar der regering van Achaz, overmits Jotham maar zestien jaren regeerde, onder, vs.33. Anderen menen dat Jotham enige jaren tevoren met zijn vader, uit oorzaak van zijn melaatsheid, gemeen zijn geweest, die hem hier bij de zestien jaren zijner regering zouden toegevoegd zijn.
31Het overige nu der geschiedenissen van Pekah, en al wat hij gedaan heeft, ziet, dat is geschreven in het boek der kronieken der koningen van Israël. 32In het tweede jaar van Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israël, werd Jotham koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. 33Vijf en twintig jaren was hij oud, als hij koning werd, en regeerde zestien jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter van Zadok.
 Vijf en twintig jaren Hebreeuws, een zoon van vijf en twintig jaar.
34En hij deed dat recht was in de ogen des Heeren; naar alles, wat zijn vader Uzzia gedaan had, deed hij. 35Alleenlijk werden de hoogten niet weggenomen; het volk offerde en rookte nog op de hoogten; dezelve bouwde de hoge poort aan het huis des Heeren.
 Alleenlijk Vergelijk 2Ch 27:2, en de aantekening.
,
 hoge poort Anders genaamd de poort Sur, en de poort des fondaments. Zie boven, 2Ki 11:6, en 2Ch 23:5, en de aantekening daarop.
36Het overige nu der geschiedenissen van Jotham, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? 37In die dagen begon de Heere in Juda te zenden Rezin, den koning van Syrië, en Pekah, den zoon van Remalia.
 In die dagen Omtrent het einde van de regering van Jotham.
,
 Rezin, Hebreeuws, Retsin.
38En Jotham ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen in de stad van zijn vader David; en zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.
Copyright information for DutSVVA